Weet u dat er van Pinokkio ook een vrouwelijke versie bestaat? Of dat God tijdens de schepping de mens ten einde raad opzij legde? Wiens stoffelijk overschot model was voor `De anatomische les van dr. Tulp' van Rembrandt? En hoe bevreemdend het is wanneer een nijlpaard voor een klokkenwinkel voor de fotograaf poseert?

Lees er meer over in `Geil en guichelheil' van Albert Goudberg. De gedichten in zijn tweede dichtbundel zijn verhalend, interpreteren fantasievol heden en verleden, bekommeren zich met een activistische alsmede humoristische ondertoon om natuur en milieu en de liefde komt ook om de hoek kijken.

De bundel is eind 2016 verschenen en te bestellen bij de kunstenaar persoonlijk (zie: contact), via www.apartefact.nl en www.bestseller.nl en bij alle belangrijke (internet)uitgevers.

Hieronder vindt u een gedicht uit de bundel:

 

COPD

 

Ik kom als invalhulp bij deze klant
voor de allereerste keer.
Als altijd doe ik een quickscan;
ik inventariseer.

Wat voor vlees heb ik in de kuip?
Houdt de verwording hier al huis?
Ligt de hulpvrager soms in een stuip?
Kijken hoe ik de boel het beste kuis.

Waar begint de afvalberg?
Soms bij dat bord met kiprestanten?
Nooit eerder zag ik het zo erg;
dat wordt dus geenszins lanterfanten.

Ergens staat een apparaat te brommen.
Plastic slangen banen zich door vuil
een weg naar zo te horen zwakke longen; 
die gaan achter vette rochels schuil.

"De stofzuiger met beleid hanteren
zonder veel te draaien en te keren.
Lichtvaardig of gedachteloos versnellen
kan die lifeline hier gemakkelijk beknellen."

Ooit moet hier buitensporig zijn geleefd
toen vrouwlief streek, verschoonde en bestierde
het huishouden nog niet ernstig was verkleefd,
omdat de man die overbleef de teugels vierde.

Zijn bed is maar een groezelig gebeuren
een wandaad, lange tijd onopgemaakt
met vlekken, vegen, scheuren; 
helder is dat de vaste hulp het werk hier laat.

De heer des huizes zit iets moeizaam door te slikken.
Door gaten in de muur komt van buitenaf klimop.
In fotolijstjes stijgen ondernemersblikken
naar zwaar berookte hemels op.

Het lijkt erop dat dit er zo een is
die de aarde flink heeft uitgewoond.
Nu zwemt hij in zijn eigen pis
en niemand die hem nog verschoont.

Uit allerhande potten, volgens de etiketten
ooit gevuld met atjar tjampoer, chutney, jam
puilen vele bankbiljetten.
Hij tracht me iets te zeggen, maar is slecht bij stem.

Ik meen te horen: `geef me een sigaar’.
Ik verschuif een kleedje, poets wat koper
en denk: `ik ben hier wel zo'n beetje klaar,
zo is het huishouden weer proper.’

Sluimerend tuit hij zijn lippen
om een denkbeeldige Havana,
grijpt een winst waar niemand aan kan tippen
en terwijl hij inslaapt, denkt hij bij zichzelf: `Hosanna’.